Tijdens het luiden van de kerkklokken op donderdag 4 september 1862 braken de oren van de grootste klok af en donderde deze naar beneden. De klok, de zgn. Sint-Tilloklok, was er pas in 1805 gekomen. De peter van de klok was kasteelheer J. van Huerne. Zijn dochter Maria Josepha was de meter. Pastoor Samuel Delaere en meier J. Vande Walle hadden ze ingewijd. Blijkbaar gebruikte de Brugse klokkengieter Jacob Dumery een slechte klokkespijs, want nog geen 60 jaar later was ze aan vervanging toe.
Er werd een vrijwillige inschrijving gehouden om een nieuwe te kopen. Er werd echter beslist om ze te vervangen door drie klokken zodat het carrillon compleet was.
Nu werd de klokkengieter Severinus Van Aerschodt uit Leuven aangesproken. Op 9 oktober 1862 kon men de overeenkomst met het stadsbestuur sluiten. Inderdaad met het stadsbestuur omdat de klokken eigendom waren van de stad. De zwaarste woog 1 933 kg, de tweede 1 295 kg en de derde 945 kg. Men betaalde het brons toen 3,80 fr. per kg. |