Enkele weken geleden was de stad Gent niet meteen de properste gemeente van het land. Toen dit nieuws bekend geraakte, dacht ik aan één van de teksten die wij, cursisten van de cursus ‘Oud Schrift’, onlangs mochten helpen mee ontcijferen.
Op 14 maart 1768 moest het Izegems gemeentebestuur ingrijpen in de vuile toestand die er heerste rond de Grote Markt. De overheid stelde toen vast dat op ende lancxt de straeten binnen desen dorpe ende publicque plaetsen heel wat onreijnheijt lag. Vleeshauwers wierpen er de ingewanden op straat en ook het bloed van dode dieren vloeide rijkelijk in de goten. Andere vuilmakers waren huijdvetters, hoedtmaeckers ende amidonmaeckers. Deze laatsten maakten bleekmiddel. Al het vuilstinckende nat lieten ze zomaar lopen. In de zomer was de stank soms ondraaglijk. Livinus Guilain werd aangesteld als straetvaeger en moest de mest en de vetten verwijderen uit het straatbeeld. Maar de schuldigen moesten ophouden met hun afval op straat te deponeren en dit op straf van 3 ponden. Men moest met water wasschen ende vaegen tot inden dyck aenden meersch van Thomas van Tomme ten noort oosthoucke vande groote marct. Dit is dus tot op de plaats waar tot voor kort de winkel van drukkerij Strobbe gevestigd was. Deze maatregel werd kenbaar gemaakt op de kerckstichel na de hoogmis en werd geafficheerd op de publieke plaatsen. Of het veel geholpen heeft, weten we niet. |