Op 9 maart 1672 werd Everaert Obrecht uit Izegem door wethouders J. Kint en J. du Bois ontboden om uitleg te geven over de op 7 maart laatstleden geuite bedreigingen aan het adres van stadsgenoot Pieter Naert. Schijnbaar botere het niet tussen beiden daar Everaert toen met veel overtuiging zou gezegd hebben: ‘…dat in cas Pieter Naert in huijs quaeme ofte voor de deure, dat hij Obrecht den selven soude omverre schieten…’, argumenten die door Naert blijkbaar als voldoene ernstig werden begrepen om er een aangifte voor de wethouders te doen.
Blijkbaar slaagden de burgervaders erin beide partijen te verzoenen want Obrecht herriep zijn bedreigingen: ‘…dat hij verclaert heeft ’t selve hem leedt te sijnne ende sulcx noijt niet herten gheneemt thebben. Dat hij bij desen den selven Naert laedt ghelick of hij te voorent is gheweest oock sonder dat hij, Obrecht, den selven Naert eenich quaedt is wenschen ofte hem soude willen aendoen…’
Waarover de onenigheid precies ging, kon niet achterhaald worden.
(bron: SAI, pak Varia, farde 1678-1679) |