De Roode Kruisers, 300 in getal en die sedert eenige dagen aan den Abeele ingekwartierd waren, vertrekken dezen middag met pak en zak naar de statie.
Die mannen vormden gelijk iets heel op hun eigen. Zij schenen onafhankelijk te leven van alle andere bestieren, en hun eigen zelfbestier te hebben. Bij Joseph Dubaere hing boven de voordeur een uitsteekbord, waarop in mooie letters te lezen stond: Gasthaus – zum Verbandpäckchen.
Bij de molenaar woonde de Zahlmeister: een plankske aan de ingangspoort vastgemaakt, liet dat eenieder weten.
Bij Vens, in ‘De Eendracht’ was het een soort Casino voor onderofficieren. Maar ’t was in de herberg ‘De Abeele’ bij We Rousseau-Pillen dat de grote katten ’t meest thuis waren.
Aan de voorgevel werden alle berichten voor Roode Kruisers aangeplakt en alle dagen hingen ook de ambtelijke berichten van Duitsland en Oostenrijk te lezen. Tot laat in den avond, soms ook tot vroeg in den morgen, was daar gezellige en aangename bijeenkomst, en men hoorde de zoetluidende toonen van eenen klankrijken snaarbak, waarop vlugge vingers van kunstminnende officieren ervaren tokkelden.
Sedert maanden was de fabriek Bral-Donego, Nederweg, tot Duits magazijn ingericht. Hooi, haver, tarwe, conserven, allerlei eetwaren, lagen daar standvastig in grote hoeveelheden opeengestapeld. Naarmate het een of ander werd uitgehaald, werd het zo vroeg mogelijk weer ingevuld. Doch nu wordt alles opgeladen, de ganse fabriek wordt geruimd en opgeschept. Een lange rij wagens die niet alleen in de Nederweg staan, maar die ook plaats nemen in de Statiestraat en op de Korenmarkt, staan geladen en gereed om de stad te verlaten.
(Dagboek Dokter Gits, 1 oktober 1915) |