Met de Franse bezetting, na 1798, kende ons land voor de eerste keer de dienstplicht bij het leger. Niet iedereen echter was bereid om zijn legerdienst op te nemen, en wie geld had, kon een plaatsvervanger sturen.
We vinden dan ook heel wat notariële akten waarin afgesproken werd, wie naar het leger ging en wat men ervoor betaald kreeg.
In 1856 was er echter een geval van een plaatsvervanger die op het laatste moment afzegde om naar het leger te gaan.
Henri Demeyer, een wever uit onze gemeente had zich in april 1856 verbonden om in de plaats van een loteling naar het leger te gaan. Daarvoor zou hij 300 fr. krijgen. Er werd hem bij het schrijven van de notariële akte 10 fr. overhandigd. Drie dagen voor hij naar de vezamelplaats in Brugge moest vertrekken, ontving hij nog een som van 4,75 fr.
Maar op de vertrekdag verklaarde hij dat hy liver van de duivels weggedragen wierd, dan als plaetsvervanger op te trekken. Dat viel natuurlijk bij de loteling niet in goede aarde. Deze diende een klacht in bij de rechtbank en op basis van artikel 401 van het strafwetboek kreeg deze gelijk.
Demeyer werd veroordeeld tot een maand gevangenis en het betalen van de proceskosten. Verder kon hij het resterend bedrag vergeten. Maar hij werd ook niet verplicht om dienst te nemen in het leger.
Jammer genoeg konden we via de militielijsten niet terugvinden, wie de loteling was.
De veroordeling haalde wel de Gazette van Brugge op 14 juni 1856. |