|
De bijverdiensten van onze politici staan volop in de actualiteit. Maar vroeger waren heel wat priesters er op uit om een frank bij te verdienen.
Zo bestond er het gebruik van fundatiemissen. De priester kreeg een geldelijke bijdrage met de bedoeling dat er een eucharistieviering plaats vond waarin voor de geldschenker een speciale intentie opgenomen werd. In tal van testamenten vinden we meestal dat degene die zijn testament opmaakt een bedrag voorziet om na zijn overlijden een aantal missen op te dragen voor zijn zielerust.
De paters Augustijnen die in 1635 in Roeselare belandden, konden op zo’n giften rekenen vanaf 1643. In dat jaar ging hun kapel open. Dit is nu een gedeelte van het Roeselaarse Klein Seminarie.
Agnes Le Loup huwde in 1642 met Pieter de Meulenaere. Die was raadspensionaris en griffier van de stad Roeselare. Zij was zijn tweede vrouw en overleed in Roeselare op 4 oktober 1672. Zij werden samen begraven in Roeselare in de parochiekerk inden middelchoor van suyden jeghens de groote tombe van den heer van Ravestein int gesicht van ons familiesitten in St Michiels choor, staende nevens de ballustrade op welcken sarck staen de wapens van de familien de Meulenaere en le loup.
Zij was een dochter van Pieter Le Loup, hoogbaljuw van Izegem en vrijschepen van de Kasselrij Kortrijk en van Gilliette Willoqueau, afkomstig uit Doornik.
In de stamboom van de Meulenaere wordt nogal hoog opgelopen met de afstamming van Agnes Le Loup.
Haar dochter besliste dat na het overlijden van haar moeder telkens een jaarmis door de paters Augustijnen moest gecelebreerd worden rond Allerheiligen.
Het vreemde was dat die dochter uitdrukkelijk beval, dat die mis moest gelezen worden in de parochiekerk van Izegem en niet in het klooster in de Zuidstraat in Roeselare.
De paters Augustijnen mochten dus jaarlijks te voet, anderhalf uur ver – rond Allerheiligen! – de mis in Izegem in de Sint-Tillokerk gaan lezen. Alleen in tijd van oorlog mochten ze deze mis celebreren in hun klooster in Roeselare.
Als u weet dat ze hiervoor 21 gulden vlaams in advenante den penninck 16 kregen, wat neerkwam op amper 26 stuivers, dan kan dit gerust schamel genoemd worden. Twee paters moesten dus daarvoor jaarlijks naar Izegem trekken.
Dat de Augustijnen die fundatie aannamen, kan alleen maar verklaard worden door het feit dat de familie de Meulenaere op andere vlakken een grote sponsor was van deze kloostergemeenschap.
Jaren nadien vroeg de toenmalige prior van het klooster met een verzoekschrift bij Mgr. Brenart, bisschop van Brugge, om ontslagen te worden van die verplaatsing naar Izegem. Het grootste argument was dat de voorziene som – 21 gulden – intussen fel gedevalueerd was.
De bisschop willigde op 27 november 1789 dit verzoek in. |