Heemkundige Kring

Ten Mandere Izegem

Ten Mandere - digitaal

startpagina
bestuur
nieuws
activiteiten
lidgeld
tijdschrift
geschiedenis
archief
bibliotheek
te koop
Izegemse bibliografie
Izegemse soldaten uit W.O. I

links
nieuwsbrieven

 

ten mandere blogt

 

Izegemnaar priester Bruno Vanhove

 


 

 

Op 5 november 1819 om 5 uur werd Bruno Vanhove geboren. Zijn vader, Livinus – geboren Kachtemnaar – was toen 31 jaar oud. Zijn moeder, Maria Agnes Verfaillie 28 jaar.
Zijn lagere school volgde hij in Izegem, maar trok voor zijn eerste middelbare studies naar het Ingelmunsterse pensionaat van de gebroeders Vanooteghem. Die kregen een vervolg in het Kleinseminarie van Roeselare. Hij werd er laureaat van de retorica in 1840. In oktober van hetzelfde jaar trok hij naar het Grootseminarie in Brugge. Vier jaar later werd hij leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge en op 21 december van hetzelfde jaar kreeg hij de priesterwijding. Vanhove werd aangesteld op de Sint-Gillisparochie. Hij bleef vijf jaar leraar priester-leraar in de Poësis en in 1849 vinden we hem terug aan het Kleinseminarie te Roeselare. Mgr. Malou had door een reorganisatie nog maar pas priester Faict aangesteld in het Kleinseminarie en Vanhove werd retorica-leerkracht. Hij gaf er Latijn en Grieks. Een jaar later werd hij inspecteur lager onderwijs, district Roeselare. Vijf jaar later ruilde hij dit district voor het Tieltse.
Kort na 3 oktober 1859 werd hij superior van het Kleinseminarie. Hij zou dit ongeveer 10 jaar blijven. Vanhove was eerst een collega van priester-dichter Guido Gezelle, maar tussen beiden boterde het niet echt, alhoewel Gezelle in 1859 het gedicht Het kindeke van de dood aan Bruno Vanhove had opgedragen. Nadat hij superior werd, werd Gezelle hem de poësisklas ontnomen en werd de begaafde leraar op een zijspoor gezet. Hij mocht verder nog slechts klusjes opknappen waarvoor men niet zo gauw iemand kon vinden. In augustus 1860 werd Gezelle zelfs ‘weggepromoveerd’ naar zijn geboortestad.
Onder het directeurschap van Bruno Vanhove verdubbelde het aantal leerlingen en kreeg de bekende pandbibliotheek van dit instituut een gevoelige uitbreiding.
Bruno Vanhove kreeg op 26 oktober 1864 in de Sint-Salvatorskathedraal de titel van erekanunnik.
Toen hij zijn 20ste jaar in het Roeselaarse college vierde, op 21 juni 1869, mocht leerling Henri Vandenberghe (Werken, 31/10/1848 – Brugge, 17/04/1932) namens de jeugd een lofrede houden. Deze zou later president worden van het Grootseminarie te Brugge. Tijdens de feestelijkheden van juni 1869 kreeg Vanhove zijn schilderij aangeboden. Er waren ook toespraken van de advocaten August Reynaert en Adolphe Verriest.
In hetzelfde jaar nog werd hij aangesteld als algemeen opziener van de bisschoppelijke colleges en bisschoppelijk opziener van de lagere scholen. Ook nog in 1869 werd hij lid van de bisschoppelijke raad.
Op 9 augustus 1874 bezocht hij nog eens Izegem. Hij was aanwezig op de vlagwijding van het Izegemse Genootschap van den H. Franciscus Xaverius. Tijdens de eucharistieviering verzorgde hij het sermoen, waarin hij o.a. de symbolen die op de vlag stonden, uitlegde.
In 1875 werd hij vicaris-generaal voor het bisdom Brugge. Een jaar later, op woensdag 5 mei 1876, was hij terug in Izegem waar hij aanwezig was op de begrafenis van Baron Louis Gillès de Pélichy. Vanhove hield er in ’t Vlaamsch op het kerkhof één van de drie redevoeringen. Zes jaar later, in augustus 1882 was hij opnieuw in onze stad voor de begrafenis van baron Joseph de Pélichy. Ook voor hem hield hij een redevoering.
Vanhove was een medewerker en vertrouweling van de bisschop en trad vaak op als spreker.  Van hem zijn drie werkjes bekend: Hij schreef La vérité sur l’Hospice de Roulers, par un bourgeois de Roulers in 1857, Lijkrede van de zeer eerwaarde heer Joannes marcellinus Darras, pastoor-deken van Thielt: uitgesproken op den plechtige lijkdienst van de overledene, den 20e juni 1855 en Redevoering over de christelijke liefdadigheid in Sint-Maertenskerk te Kortrijk uitgesproken op den twee en tachtigsten verjaerdag van de instelling der armenkamer in 1856.
De paus verleende hem de titel van ‘huisprelaat van de Paus’ en de koning benoemde hem tot Ridder in de Leopoldsorde.
In mei 1890 gaf hij om gezondheidsredenen zijn ontslag en ging bij zijn broer Henri in Tielt inwonen, waar hij op 19 augustus 1891 overleed.