|
De familie Vanneste wou op 25 november 1848 een aantal bezittingen van de hand doen. Daar was ondermeer de herberg ‘Het Gouden Hoofd’ bij. Dat café lag langs de Roeselaarsestraat op de wijk Abeele, daar waar nu ongeveer de parking is van de Winsol.
De herberg was al bekend bij het begin van de 19de eeuw. In 1807 kennen we de eerste uitbater, nl. Pierre Van Raes, spoedig opgevolgd door Joseph Pattyn. Daarna volgde Joannes Lodewijk Callens en die raakte betrokken bij de verkoop.
In de 20ste eeuw waren er heel wat verenigingen actief: de kaartersclub ‘De Abeelevrienden, een biljartclub met een gelijkaardige naam, de vinkenclub ‘De Abelezangers’ en de hanenclub ‘De Abeelekraaiers’. Tussen 1980 en 1996 was het ook het vaste lokaal voor de wielertoeristen ‘De Abeelevrienden’. Dan verdween de herberg.
Maar keren we terug naar 25 november 1848.
De familie Vanneste en met name Beatrix-Francisca (gehuwd met Joannes Louis Callens, de herbergier van dit café); Barbe-Thérèse (gehuwd met Bruno De Brabandere, bakker) en Amelia Colette Vanneste (gehuwd met François-Joseph Rousseaux, steenbakker uit Astene). Dit waren kinderen van Petrus Joannes Vanneste en van Marie Anne-Therese Ver Eecke. Maar deze Marie Anne-Therese was, na de dood van haar man, nog eens gehuwd en had een dochter Rosalie Van Raes, zuster van Barmhartigheid in Izegem. Haar vader heette Petrus Van Raes, onze eerste bekende herbergier. Dochter Rosalie had bij deze verkoop een volmacht gegeven aan Bruno Clement, vliegermaker in Izegem.
Er werden twee verkoopsdagen voorop gesteld: zaterdag 25 november en zaterdag 9 december. Telkens om twee uren na de middag. Herbergier Callens wou wellicht nog een graantje meepikken van het gebeuren en daarom vond de verkoop plaats in zijn café.
De verkoop werd omgeroepen in Izegem, Kortrijk en Roeselare en er verschenen advertenties in La Chronique de Courtrai, Les petites affiches de Courtrai en in Le journal de Bruges.
Er werden in het totaal 12 kopen aangeboden. Naast de vermelde herberg was dit een hofstedeken bestaande uit een woonhuis, scheure, koeij en zwijnstallen met andere gebouwen, vijf loten zaailand, een meers en bewoond door Joannes Oosterlynck. Die mocht het geheel blijven huren tot de eerste oktober 1849 aan 435.37 fr. per jaar.
Verder was er nog een woonhuis bewoond door Joannes Dierick met een huur van 81.63 fr. (tot 1 november 1849), twee huisjes het ene bewoond door Adrianus Doust en het andere door Eduard Werbrouck (elk 54.42 fr. huur per jaar) en tenslotte nog een hofstedeken met enkele zaailanden, bewoond door Louis Buyse met een jaarlijkse huur van 163.26 fr.
Alles situeerde zich op de wijk Abeele.
We nemen de herberg eens extra onder de loep.
Het was een woonhuis met stallingen en andere gebouwen en omtrent 19 a 30 ca. Er was een koer, een bolletra (wellicht een open bolletra) en een moeshof. Aan de oost- en noordzijde was ene De Guchtenaere gebuur, zuid de steenweg van Kortrijk op Roeselare en in het westen Petrus Benoot. Mede-eigenaar Joannes Louis Callens huurde deze herberg voor 195,91 fr. en mocht er zeker blijven wonen tot de eerste november 1850. Degene die dit lot kocht moest nog voor 97 fr. aan boomprijs betalen, er waren ook 2 kaskens in de westkamer (18 fr.) en voor de roeper en de armen elk 1 frank.
Dit lot kwam uit de erfenis van Pieter-Joannes Vanneste, overleden te Izegem op 3 februari 1802 , Marie Rose Vanneste, dochter van Pieter Joannes en Marie Anne Thérèse Ver Eecke, eveneens overleden in Izegem op 17 februari 1809 en van Marie Anne-Thérèse Ver Eecke, overleden in Izegem op 4 mei 1847.
Uit de verkoopsvoorwaarden onthouden we dat er een kastje was in de agterplaets die eigendom was van de pachter en dus niet mee verkocht werd. Verder werd er melding gemaakt dat de huidige pachter een kasseiweg aangelegd had voor het huis en ook de stallen hadden een kasseivloer gekregen. Deze zouden aan de koper aangerekend worden (837 fr.).
Tijdens die eerste verkoopdag bleek uitbater Joannes Louis Callens het voorlopig hoogste bod te doen voor zijn café. Hij bood tot 2100 fr. Hij bood ook nog voor andere loten.
Op zaterdag 9 december 1848 werd er om twee uur in de namiddag opnieuw samengekomen om de definitieve toeslag te kunnen bepalen. Ook nu kon Joannes Louis Callens het hoogste bod aanbieden. Het bod bleef steken op 2250 fr. Twee andere loten kocht hij voor 2375 fr.
Omdat Callens mede-eigenaar was, werd het dus een uitgave en een opbrengst voor hem (de verkoop van die andere loten), wat men een uitgroting noemt. Blijkbaar moet de verkoopsdag lange tijd aangesleept hebben, want notaris Ivo Wautier kon pas om tien uren ’s avonds de boeken dicht doen, nadat de verkopers, kopers en de twee getuigen, Karolus Van Ronse, commissionaris en August Clement, winkelier en orgelist, beiden uit Izegem hun handtekening hadden geplaatst. |