|
Joannes Lecluyse en zijn vrouw, Marie Ida Rosalia Horré, waren de café-uitbaters van café ‘Het Paradijs’ in Kachtem rond 1858. Hijzelf stond ook bekend als koopman in hoornvee. Op 13 november1857 stapten ze naar notaris Wautiers in Izegem om een lening aan te gaan. Blijkbaar hadden ze nood aan een 1000 fr. Vandaag gaat men daarvoor naar een bank, maar in die tijd, vroeg men via een notaris een tussenkomst van een rijk iemand. In dit geval was dit mevrouw Virginie Antoinette Tack. Zij stond bekend als bier- en azijnbrouwster en grondeigenares uit Izegem. De naam van haar overleden man is misschien beter bekend: Petrus Joannes Carpentier, de stichter van de gelijknamige brouwerij uit de Gentstraat. Nu was deze weduwe niet aan haar proefstuk toe, bij het lenen van geld. Zij komt immers meerdere keren voor in diverse notariële akten. Het was een strategie die wijlen haar man ook voerde.
Zij stelde dus 1000 fr. ter beschikking aan Joannes Lecluyse. Deze laatste beloofde na 15 jaar het verschuldigde bedrag terug te betalen en jaarlijks een interest van 30 fr. te geven, ten huize Carpentier op 13 november.
Het interessantste voor mevrouw Carpentier was natuurlijk dat er een hypotheek verbonden was aan deze lening. Het betreft hier een woonhuis in gebruik van herberg, genaemd Het Paradijs, met stalling en andere gebouwen, daermedegaende omtrent acht aren veertig centiaren erf onder bebouwden grond, cour en hof, gestaen en gelegen te Cachtem, digte west aen de kerk (…) palende oost het kerkhof, zuid Phillippe Carré met zuster en de kinders Delaere, west Antone Debrabandere, Jan Debal en de kerk van Cachtem en noord de straete.
Er waren ook – en dit is eerder uitzonderlijk – twee extra voorwaarden verbonden aan deze lening.
Lecluyse beloofde om het goed te verzekeren tegen brandgevaar voor een som van 4000 fr. Hij moest deze brandverzekering zeker de eerstvolgende 15 jaar blijven houden. De keuze van verzekeringsmaatschappij werd bepaald door de schuldeiser, mevrouw Carpentier. Jaarlijks moest hij haar de kwitantie tonen. Zolang de lening bestond, moest Lecluyse als tweede voorwaarde al het bier afnemen bij deze brouwster op straf van aenstonds te konnen gedwongen worden tot de wedergaef van het voormeld kapitael en betaling der verschenen intresten.
De brouwster beloofde het bier en uitzet te leveren van eene goede hoedanigheid en aen den prijs van den dag.
Lecluyse verkocht – uit geldnood? – op 7 december 1864 zijn café openbaar. Op dit moment hield Augustijn Malijsse Het Paradijs open. Koper was Pierre Louis Bernardus Carpentier, zoon van… en dit voor 5425 fr. |