|
Op maandagochtend 12 december 1904 had bareelwachter Charles Dewaele (°Machelen, 28/02/1840-†Izegem 25/10/1910) in alle vroegte zijn woning verlaten aan ’t Steenputje (buurt van de Gentse Heerweg met het kruispunt van de huidige Italianenlaan) om sprokkelhout te rapen. Gewoonlijk vond hij voldoende takken, langsheen de spoorweg.
Maar die ochtend deed hij toch de ontdekking van zijn leven. Opeens zag hij een linnenzak liggen, hij opende die en vond verscheidene cibories, een remonstrans, een zilveren vaas met de H. Olie en een wierookvat!
Dadelijk bracht de bareelwachter deze spullen naar de politie.
Deze ontdekking werd onmiddellijk gelinkt aan een kerkdiefstal in Roubaix.
Op 9 september 1904 werd er een kluis opengebroken in de Sint-Salvatorskerk van Roubaix.
De zaterdagochtend gingen de pastoor, Pater Colpin, en zijn koster naar de kerk en stelden vast dat de grote deur geopend stond. Ze was opengebroken met een tang. Achter het altaar lagen de H. hosties in het rond. De 800 kg wegende kluis was opengebroken met stukken hout die dienst deden als hefboom. De buit had een waarde van ongeveer 3000 frank. M. Squivée, politiecommissaris van het Derde District van Roubaix opende het onderzoek, maar vond geen spoor.
In de linnenzak, die Dewaele had gevonden, zat er ook een zilveren vaas met de H. Olie. Die was afkomstig van een andere Franse kerk, uit Wattignies.
Wellicht konden de dieven deze attributen niet aan de man brengen en werden ze uit het raam van een trein gegooid.
Pastoor Colpin kwam in Kortrijk de waardevolle voorwerpen bekijken en hij kon inderdaad vaststellen dat ze uit zijn kerk afkomstig waren. Hij omschreef ‘de zilveren vaas met de H. Olie’ als un objet sans valeur en afkomstig uit une église pauvre de village!
Bronnen: Le Guetteur de Saint-Quentin et de l’Aisne, 14 september 1904; La Patrie, 13 december, 1904; Gazette van Brugge, 14 december 1904 en La Patrie, 14 december 1904. |