|
Op 24 oktober 1789 trok een uitgebreide familie Van der Haeghe naar de notaris Pieter Louis Fockedeij in Rumbeke. Marie Joanne Hollevier, weduwe van Joannes Van der Haeghe en erfgenamen verkochten enkele bezittingen. Als tweede koop werd er op 26 september een woonhuis verkocht aan Joseph Driessens uit Kachtem.
Het was niet zomaar een woning, maar een woonhuijs met omtrent de twee hondert lants erfve daermedegaende gestaen ende gelegen binnen de prochie van Cachtem onder d’heerlijckhede vanden hazelt.
Dit stuk van Kachtem viel dus niet onder de kasselrij van Kortrijk (en onder de Roede van Menen), maar onder de kasselrij van Ieper en dus onder de heerlijkheid den Hazelt.
De woning was een weinig ten oosten van de kerk gelegen en was rondom afgebakend met een haag. Ten oosten ervan was de woning van Bernardus Verhelle, ten zuiden de ‘voetwegh’ van het Marktplein (de plaetse) van Kachtem naar ‘de groote straete’, ten westen het huis van Guillielmus Noppe en het land, eigendom van de kerk van Kachtem. Ten noorden, tenslotte, woonde Vincent van Becelaere.
De woning zelf was verhuurd aan heer en meester Jacobus De Jonghe,* onderpastoor van de Sint-Jan de Doperparochie. Hij mocht er na de verkoop nog blijven wonen tot Sint Jansdagh 1791.
Jacobus De Jonghe werd in Moorslede geboren in december 1728. Hij stierf, wellicht in Brugge, op 19 april 1793. Op 4 april 1757 ontving hij de priesterwijding en na dienst te hebben gedaan in Westkerke, werd hij op 20 augustus 1770 onderpastoor in Kachtem. Na 22 november 1790 werd hij deservitor, eveneens in Kachtem. Nadat hij zijn huis moest verlaten, 24 juni 1791, vinden we hem terug op 27 juli van hetzelfde jaar, als koorkapelaan in Brugge in de Sint-Walburgakerk.
De huur van zijn woning in Kachtem was vastgesteld op 7 ponden grooten vlaemsch courant per jaar.
In deze akte wordt de beschrijving van het goed meegegeven. Zoals gebruikelijk worden alle drooghe en groene catteijlen mee verkocht. Het goed was afgesloten met twee hagen en een poort (hek). Op de oostzijde stonden er sparren. Verder was er plaats voor een houtopslagplaats en een wijngaard. Ook het kippenhok had er een plaatsje: het kiekekot nevens het vertrek. Er was een steenput met kappe ende vrange, … met watercoorde. Zowel aan de voordeur als aan de achterdeur stond een bankje. In het huis was er een watersteen, net naast een aantal banken (rekken) en een casken nevens de schauwe in de kamere. Maar dit casken was van de onderpastoor en werd dus niet mee verkocht.
Het goed werd aan Joseph Driessens verkocht voor 170 ponden 15 schellingen. Of deze Joseph Driessens familie was van de latere burgemeester van Kachtem zou nog nader onderzocht moeten worden.
We vonden deze akte terug in het Rijksarchief Kortrijk, Tabellioenen, pak 52, 24/10/1789.
*In het boek Geschiedenis van Kachtem vermeldt de auteur, J.-M. Lermyte, onderpastoor JOANNES De Jonghe. Dit op basis van Het parochieboek van Kachtem van Kanunnik Tanghe. Dit is foutief. Zie daarvoor https://www.odis.be/hercules/search2.php?searchMethod=simple&search=jonghe en Hector LIEVENS, Aantekeningen van pastoor Valcke uit Rumbeke in ’t Stamboompje, tijdschrift van familiekunde Mandel-Leie, 2014, p. 21. Broer JOANNES de Jonghe, geboren in 1730, was griffier van ’t hof te Izegem in Rumbeke. In de Geschiedenis van Kachtem staat dat De Jonghe afkomstig was uit Nieuwkerke en vanaf 1778 onderpastoor in Kachtem. Ook dit steunt op Tanghes parochieboek maar klopt niet. |