Heemkundige Kring

Ten Mandere Izegem

Ten Mandere - digitaal

startpagina
bestuur
nieuws
activiteiten
lidgeld
tijdschrift
geschiedenis
archief
bibliotheek
te koop
Izegemse bibliografie
Izegemse soldaten uit W.O. I

links
nieuwsbrieven

 

ten mandere blogt

 

Izegemnaren hielpen Amerikaanse piloot John Seddon vluchten naar Engeland.

 

 

 

 

Het onderstaand verhaal kregen we van bestuurslid Robrecht Vanhaezebrouck. Dit werd aan hem verteld door Germain Feys, ooggetuige van de vliegtuigcrash op 22 april 1944.

Het was rond 21.15 uur op 22 april 1944 toen B-17 42-39807, bijgenaamd Nero, neerstortte nabij het dorp Ingelmunster in de velden van Vlaanderen.
Op de romp van deze B-17 G stond het Id.no. VKY en die behoorde sinds 19 november 1943 tot de 303rd Bomb Group, 358th Bomb Squadron van de ASAAF. De B-17 had zijn thuisbasis Molesworth verlaten voor een luchtaanval op de Duitse stad Hamm.
Nero kreeg een geleend vliegtuig omdat de eigen bommenwerper van de bemanning erg beschadigd was geraakt bij een luchtaanval op de stad Marienburg (op 9 april 1944 nu Malbork in Polen).
Toen ze Duitsland binnenvlogen was er geen probleem maar op de terugweg werd Nero geraakt door luchtafweergeschut. Dat geschut zorgde voor heel wat mechanische problemen. De eerste motor verloor veel olie en viel na een tijdje uit. Met dit grote mechanische probleem raakte de bemanning achter bij de rest van de formatie en was die genoodzaakt zelf te proberen zijn thuisbasis Molesworth te bereiken. Een beetje later viel ook motor 3 uit, maar vanaf toen werd Nero geëscorteerd door twee USAF P-47-jagers, waardoor het kreupele vliegtuig enige bescherming kreeg.
Eenmaal boven België werden ze echter aangevallen door Duitse Me-109-jagers en tegen die tijd was de B-17 zo zwaar beschadigd dat hij niet verder kon vliegen. Zijn kapitein, 2nd Lt. John Seddon, gaf zijn bemanning het bevel om uit het kreupele vliegtuig te springen.
Het eerste bemanningslid dat uit Nero kwam, was de staartschutter Sgt. William Mummery, gevolgd door de andere bemanningsleden: de schutters Sgt. E. Holcomb en Sgt. John Nemchick; topkoepelschutter S/Sgt. Edward Rogers, kogelgeschutschutter Sgt. Donald Maloney; navigator 2e lt. George Fitzpatrick; Bombardier 2e lt. Walter Meldrich; 2e. Lt. Co-piloot Charles Burks, en uiteindelijk piloot 2nd Lt. John Seddon zelf.
De radio-operator, S/Sgt. John Hess, kon aanvankelijk niet uit het vliegtuig springen omdat deze tegen die tijd in een spinbeweging was en daardoor kon hij niet bij het ontsnappingsluik komen. Toen het vliegtuig stabiliseerde, wist hij te ontsnappen uit deze zware bommenwerper.
In het dorp Ingelmunster konden de lokale bevolking zien hoe de B-17 hoogte verloor en hevig vuur had over beide vleugels. Het vliegtuig maakte een grote zwaai naar links over de stad Izegem en Lendelede en maakte vervolgens een korte bocht terug naar Ingelmunster op de grens met Emelgem.
De B-17 stortte uiteindelijk neer en explodeerde in de buurt van de boerderij van de familie Remi Craeynest. De hoeve werd totaal vernield.
Remi raakte gewond door een stuk van een propeller en zijn vrouw en dochter raakten ook gewond. Boer Alfons Duyvejonck, die op zijn veld aan het werk was, zag de zware bommenwerper in zijn richting komen en begon te rennen. Helaas rende Alfons in de richting waar de B-17 vandaan kwam, en rende er onderdoor, waarbij hij aan zijn lichaam zware brandwonden opliep waarmee hij meer dan een jaar in het ziekenhuis lag.
Van de tien bemanningsleden die zich uit het vliegtuig konden redden, werden er acht gevangengenomen en na korte tijd gevangengezet. Nabij het dorp Ardooie werden S/Sgt. Hess en S/Sgtt Rogers gearresteerd door de Duitse Feldpolizei (MP).
Copiloot 2nd Lt. Burks en 2nd Lt. Fitzpartick, die neerkwamen in de stad Izegem, ondervonden op hun weg naar beneden een zeer onaangename ervaring: ze werden beschoten door de lokale politie terwijl ze aan hun parachutes hingen.
Tussen Ardooie en Izegem werden ook de anderen gearresteerd: de bemanningsleden Sgt. Holkam, Sergeant Maloney, Sergeant Nemchick en Sgt. Mummery.
De twee anderen, 2nd Lt. Meldrich en de captain John Seddon, wisten uit de handen van de Duitsers te blijven.
Voordat de piloot, 2nd Lt. John Seddon, uit zijn getroffen B-17 sprong, deed hij iets heel bijzonders. Hij stuurde zijn B-17 weg van het dorp Lendelede en slaagde in deze onbaatzuchtige daad, anders waren er veel burgers omgekomen. Toen John Seddon eruit sprong kwam hij op zijn rug neer en moest dus over zijn schouder kijken om te zien hoe ver hij was van Belgische bodem om zijn parachute te openen. Toen hij zijn parachute opende, raakte hij veilig de grond tussen Ingelmunster en de rijksweg van Kortrijk. Die nacht stak hij de weg over en kwam voor de middag aan in Lendelede. Een fabrieksbewaker Piet Depoorter (Vlaamse Wacht, Oostfront) besloot 2nd Lt. John Seddon te arresteren, maar moest toegeven dat John een zeer goede bokser was met een paar harde vuisten. Tot grote vreugde van de toeschouwers ontsnapte Seddon in een maïsveld. Cyriel Dujardin zag alles en verwittigde de vriendelijke burgemeester Vanwildemeersch van het dorp Heule bij Kortrijk die besloot Seddon bescherming aan te bieden. Terwijl Seddon in het huis van deze burgemeester verbleef, leerde hij fietsen.

Toen hij kon fietsen, fietste hij samen met André Picquart naar het dorpje Kuurne waar hij werd opgevangen door de familie van Richard Manhaeve-Geldhof. Daar verbleef hij van 1 mei tot 8 augustus. Manhaeve was lid van de ondergrondse groep 'The Young Belgian Boys' (TYBB), een groep opgericht in 1941 door André Noreille samen met pater Eligius (Vandenbossche), Jacqueline Verthé, André Salens, Jacques Lesage en de familie Cottenie. Jacqueline Verthé zorgde voor burgerkleding voor Seddon en ze bracht ook andere dingen mee, zoals sigaretten en noodzakelijke benodigdheden. Toen de burgemeester van Heule klaar was met de valse papieren en een bedrag van 1180 frank (Belgisch en Frans geld), nam Jacqueline Verthé Seddon mee naar Menen nabij het station om gefotografeerd te worden. Fotograaf Paul Billé klaarde die klus. Die hielp veel vliegers via de vluchtroute 'Comète', maar hij maakte vooral eerst enkele foto's die nodig waren voor de reis. Seddon had een schuilplaats in de kelder van Pauls fotowinkel en het SS.-hoofdkantoor was maar een paar huizen verder. Ze hebben Seddon nooit gevonden. Paul bracht hem uiteindelijk naar Halluin, Frankrijk, net over de Belgische grens bij een man genaamd Joe de Bock. Hij bleef daar een week. Van daaruit werd hij voor twee weken opgevangen door de familie Camille Vancoillie in Tourcoing, en na die twee weken maakte hij de reis naar Spanje en veilig verder naar Engeland, waar hij op 9 mei 1944 aankwam.

2e Lt. John Seddon heeft de oorlog overleefd.
De 22-jarige 2nd Lt. Meldrich sprong toen voor de eerste keer. Hij was slechts 16 maanden in dienst. Na een lange periode van onderduiken maakte hij contact met de Belgische ontsnappingslinie en kwam op 15 mei 1944 in Spanje aan. Op 12 juni 1944 kwam hij in Gibraltar aan en de volgende dag, dankzij de B.I.S. (British Intelligence Service) was hij reeds op 15 juni terug in het Engelse Bristol.

Gans dit verhaal werd bevestigd door Jozef Verduyn. Die woonde op het ogenblik van de feiten in de Lendeleedsestraat in Izegem. Hij fietste die dag naar de Ingelmunsterse Rozestraat.
Plots merkte hij enkele valschermen op die neerkwamen ter hoogte van hoeve Busschaert.
Een Amerikaanse 4-motorige bommenwerper, komende vanuit de richting Lendelede, viel enkele luttele seconden later neer op de wijk ‘de Naaipander’ in Ingelmunster.
Vanop de verbindingsweg tussen de Mispelstraat en de Ingelmunstersesteenweg (nu de Izegemse Gentseheerweg) staarde Jozef Verduyn naar de bemanning die via valschermen het brandende vliegtuig verliet.
Plots bemerkte hij links van hem een bemanningslid die vlakbij in de weide van Hector Vynckier geland was. Verduyn bleef staan en keek de 1,90 m grote Amerikaanse piloot aan.
In gebrekkig Frans sprak de Amerikaan: ‘En France’, doelend op het feit dat hij moest vluchten richting Frankrijk.
Verduyn wees hem zijn huis, dat vlakbij de verbindingsweg lag, aan en de piloot verstopte zich snel in het koren.
Even later werden zijn vrienden gevangen genomen. De piloot in het koren vond men echter niet.
Op zondag 23 april 1944 wandelde Gabriel Deboo naar Remi Lambrecht-Lecluyse, in de Hondekensmolenstraat. Hij ging melk halen. Gabriel was de schoonbroer van Jozef Verduyn.
Deboo schrok toen hij iemand hoorde ‘psst’ zeggen nabij de mesthoop. Uit die mesthoop kwam een Amerikaans piloot gekropen.
Deboo bracht de persoon naar het huis van Verduyn, een 100 m verder van de hoeve van Remi.
Daar bleek al snel dat de Amerikaanse piloot diegene was die Verduyn de dag voordien ontmoet had.
In de woning van Verduyn werd de piloot verzorgd en kreeg hij eten. Daar vernam men dat hij John Seddon heette. De Izegemnaren begrepen hem echter niet goed en zij dachten John Johnson te verstaan. Hij vertelde dat hij uit Chicago kwam en dat hij een bokser was.
Plots kwamen er twee Duitse soldaten voorbij de woning van Verduyn. Seddon, die zich op dit ogenblik waste, schrok. De familie besefte dat hij niet in de woning kon blijven.
Marie Deboo-Verduyn, de vrouw van Jozef, verwijderde alle kentekens van het uniform en deed de elastieken uit de broekspijpen aan zijn enkels. De familie maakte een voedselpakket en uit dankbaarheid gaf de piloot een posttas. Jammer genoeg bleef deze niet bewaard.
Seddon vertrok in de namiddag via de achterkant van de woning en ging via de velden richting Katteboomstraat.
Toen Jozef Verduyn een tijdje later aanwezig was op een wedstrijd paardenkoersen, sprak een onbekende persoon hem aan en zei ‘dat pakske is in Frankrijk aangekomen’.