|
Jules Laga werd in Eernegem geboren op 5 januari 1868. Hij was de zoon van Edmond en Marie Vande Casteele. Zijn schoolcarrière zag er vrij bewogen uit. Na Pasen 1888 kwam hij aan in het college van Poperinge, waar hij zijn humaniorastudies afmaakte. Voordien had hij korte tijd les gegeven in de lagere afdeling van het Klein Seminarie van Roeselare, doch zijn verlangen om priester te worden bracht hem in het college te Poperinge. Daar stichtte hij een Vlaamsgezinde studentengilde. Dit was de aanleiding om hem eind 1889 van school weg te sturen. Hij volgde de rest van zijn humnaiora in het college van Veurne om vervolgens filosofie te gaan studeren, maar ook daar werd hij wegens zijn Vlaamsgezindheid weggestuurd. Mgr. Faict was goed op de hoogte van het doen en laten van Laga en weigerde hem in 1890 als student in het seminarie van Brugge. Daarop trok Laga naar het bisdom Luik. Mgr. Doutreloux informeerde waarom de Brugse bisschop Laga had geweigerd. Het antwoord van de Brugse bisschop was dat hij genoeg studenten in zijn seminarie had. Daarop aanvaardde de Luikse bisschop hem.
Na zijn priesterwijding op 7 april 1896 werd hij pastoor in Lommel en nadien leraar in de normaalschool van Sint-Truiden.
Aan zijn verbanning uit het Brugse bisdom kwam een einde in 1900 en hij werd directeur van een school in Ieper. Daarna werd hij op 21 oktober 1907 medepastoor in Izegem aan de Heilig-Hartparochie. Hij woonde in de Roeselaarsestraat (later de drogisterij van de familie Rosseel) en werd de rechterhand van pastoor Jacob, de eerste pastoor van de nieuwe parochie. Zijn aandeel was zeer groot bij het op gang brengen van de nieuwe parochie. Zo richtte hij in 1910 de H.-Hartprocessie op. Die bestond uit twintig groepen. In zijn korte Izegemse carrière vinden we geen sporen terug van zijn Vlaamsgezindheid. Reeds op 13 december 1911 werd hij overgeplaatst naar Lissewege. Ook daar was hij medepastoor. Hij zou in 1919 nogmaals overgeplaatst worden naar Aartrijke om ook daar medepastoor te worden.
Verder in de kerkelijke hiërarchie geraakte hij niet. Hij bekwam op 2 maart 1932 zijn ontslag en overleed in Westkerke op 15 november 1932.
Wel staat vast dat hij lange tijd contacten onderhield met gelijkgezinden in de stad Poperinge. Heel zijn leven is hij zijn Vlaamse idealen trouw gebleven en hij werd hiervoor achteraf gezien, zwaar gestraft. |