|
Priester Jacobus Victoor deed zijn professie in de abdij van Lo onder de naam ‘Bernardus’. Hij ontving de priesterwijding op 20 maart 1790 in Ieper. Ieper was tot 1801 nog een apart bisdom en daarna viel onze regio onder het bisdom van Gent. In 1813 werd hij in Emelgem aangesteld als pastoor.
Op 6 februari 1815 werd de vrederechter van het kanton Ingelmunster Pierre Jacques Waeghebaert op de hoogte gebracht dat Jacques Victoor, pastoor van de gemeente Emelgem op die dag rond 7 uur ‘s morgens in zijn woning overleden was. Het vredegerecht was toen nog in Ingelmunster gevestigd. De vrederechter woonde wel in Izegem en het zou nog tot 1862 duren vooraleer het vredegerecht overgebracht werd naar Izegem.
Om de bezittingen van de overleden pastoor veilig te stellen, stapte de vrederechter en de griffier ter plaatse af.
De pastorie werd beschreven en er werd een summiere inventaris opgemaakt. Alles werd verzegeld.
Eerst trad men een kamer op de gelijkvloers binnen. Deze kamer had drie vensters telkens met kruiskozijn en gaf uitzicht op het voorpleintje voor de pastorie. Daar vonden ze de overledene in zijn priesterlijke gewaden, gelegen op een grote tafel, bedekt met twee lakens en op een oorkussen, gevuld met pluimen.
In aanwezigheid van Amelie Durebeura, meid van de pastoor en Cecile David, dagloonster uit Emelgem werd de overledene herkend. Deze laatste had de pastoor tijdens zijn laatste ziekte bijgestaan.
In de keuken met twee vensters met kruiskozijnen, die uitgaf op de achterkoer vond men een keukentafel, twee metalen schotels, een koperen fornuis, twee koperen schotels, twee koffiekannen, twee koperen kandelaars, twee grills, zeven stoelen en zes porseleinen kopjes.
In de wasplaats met een venster trof men drie marmieten, een koperen ketel, drie pannen, 14 eetborden, 13 aarden potten en 40 kapotte flesjes aan.
In de kleine eetkamer met één venster uitgevend op de achterkoer vond men twee stenen potten, een mand met twaalf bierglazen en negen kristallen wijnglazen.
In het cabinet: een spiegel met zwarte kader, een houten bed met gordijnen, beddengoed en twee stoelen.
In de grote eetkamer met twee vensters met kruiskozijn, die op het voorpleintje uitzicht gaven, vond men een houten buffetkast (in kerselaarshout). Deze werd door de griffier gesloten en de sleutel werd meegenomen. Verder was er een spiegel met een groene kader, twee tafels, een uurwerk, drie kaders, zes stoelen, 9 porseleinen eetborden, drie porseleinen bekers en een karaf. De zegels werden ook gelegd op een eiken kast in deze kamer. Ook deze werd gesloten en werd de sleutel aan de griffier in bewaring gegeven.
De bibliotheek diende ook als slaapkamer van de overledene. Ook de kamer van de meid werd verzegeld. Daar stond er ook een houten bed met beddengoed en een kast.
Op de koer, achter de woning, vond men in een houten schuurtje twee versleten wollen matrassen, twee oorkussens en twee beddenlakens. Deze laatste waren opgehangen om te drogen. Verder was er ook nog een kleine hoeveelheid stookhout.
Elf dagen later, op 17 februari, maakten de erfgenamen zich bij de vrederechter bekend.
Jacques Permeke, gehuwd met Barbe Victoor, zuster van de overledene. Hij was koperslager in Poperinge. Pierre Dupont, weduwnaar van Josephe Françoise Victoor, eveneens een zus van de pastoor was ook uit Poperinge afkomstig. Zij hadden een volmacht bij van François Victoor, broer van de pastoor, koperslager uit het Franse Casselles. Zij vroegen en bekwamen de verbreking van de zegels, zodat men de inboedel kon openbaar verkopen.
Dit gebeurde drie dagen later reeds, waarbij notaris Eduard De Bal alles in goede banen leidde. Er kwamen 162 loten onder de veilinghamer en de inboedel bracht 1484, 95 fr. op.
Blijkbaar had de vrederechter vergeten om de kelder te inventariseren, want uiteindelijk werden er 406 flessen wijn en 274 lege wijnflessen verkocht! |